10 dec 2015

10 dec 2015

Wgbo

By:

WGBO

Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)

Deze wet regelt de relatie tussen patiënt en zorgverlener (artsen, verpleegkundigen, orthopedagogen, psychologen, verloskundigen, fysiotherapeuten, logopedisten, orthopedagogen et cetera). Wanneer een patiënt de hulp van een zorgverlener inroept, ontstaat een geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen hen.
De patiënt is opdrachtgever tot zorg, hetgeen gedefinieerd wordt als: onderzoek, het geven van raad en handelingen op het gebied van de geneeskunst, die het doel hebben iemand van een ziekte te genezen, ziekte te voorkomen of de gezondheidstoestand te beoordelen, of het verlenen van verloskundige bijstand. De WGBO is dwingend recht, dat wil zeggen dat zorgverleners (of zorgverlenende instanties) en patiënten onderling geen afspraken kunnen maken die in strijd zijn met de WGBO.
In de WGBO zijn een aantal spelregels vastgelegd, die voorheen in losse wetten en in rechterlijke uitspraken te vinden waren.

Inleiding
De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst – de WGBO – is op 1 april 1995 in werking getreden en regelt de juridische relatie tussen cliënt en hulpverlener. Uitgangspunt van de WGBO is het versterken van de positie van de cliënt ten opzichte van de hulpverlener. De WGBO regelt onder meer het recht van de cliënt op informatie, op geheimhouding van zijn gegevens en inzage in het eigen dossier. Daarnaast is er een aantal plichten omschreven, zoals de plicht van de hulpverlener tot een deugdelijke verslag-legging. Dit alles moet een bijdrage leveren aan een goede kwaliteit van zorg. Cliënten die zelf niet voor hun WGBO-rechten kunnen opkomen, kunnen zich laten vertegenwoordigen. De WGBO bevat een aparte regeling voor minderjarigen.

De behandelingsovereenkomst
Hulpverlener en cliënt gaan over en weer verplichtingen aan. Bij de behandelingsovereenkomst gaat het nagenoeg altijd om een inspanningsverbintenis: uit de overeenkomst vloeit voort dat de hulpverlener zich bij het verlenen van de behandeling verplicht om volgens de criteria van een goed hulpverlener een bepaalde inspanning te leveren. Die inspanning bestaat uit het uitvoeren van het met de cliënt besproken plan van aanpak van diens problematiek (het behandelplan). De hulpverlener mag en kan echter het resultaat van de behandeling niet garanderen. De belangrijkste plicht voor de cliënt welke uit de behandelingsovereenkomst voortvloeit is die van de betaling. Of het door de cliënt beoogde resultaat van de behandeling wordt gehaald, doet voor de betalingsverplichting niet ter zake.

Opzeggen behandelingsovereenkomst
Een cliënt kan de behandelingsovereenkomst altijd opzeggen, eventueel zonder opgaaf van redenen. De hulpverlener zal de cliënt, wanneer dit voortvloeit uit de ‘zorg van een goed hulpverlener’, moeten wijzen op mogelijk nadelige consequenties van het voortijdig afbreken van de behandeling. Wanneer de cliënt blijft bij zijn besluit om af te zien van verdere behandeling, draagt hij zelf de verantwoordelijkheid voor de gevolgen daarvan . De hulpverlener kan de overeenkomst alleen bij zwaarwegende redenen opzeggen. Hiervan is sprake wanneer de vertrouwensrelatie zodanig is verstoord, dat redelijkerwijs van de hulpverlener niet meer kan worden verwacht dat deze de behandeling voortzet . De hulpverlener is verplicht de cliënt op zijn gedrag aan te spreken en hij dient de cliënt er tevens op te wijzen wat de mogelijke gevolgen van het opzeggen van de behandelovereenkomst zijn. Tenslotte moet de hulpverlener er, voor zover mogelijk, toe bijdragen dat hulpverlening aan de cliënt wordt gecontinueerd in de vorm van een verwijzing.

Informatie
De WGBO is een overeenkomst die gebaseerd is op informed consent en bestaat uit het toestemmingsvereiste van de cliënt en de informatieplicht van de behandelaar. Concreet betekent dit dat de hulpverlener de cliënt duidelijk (en desgevraagd schriftelijk) moet informeren over diagnose, behandeling en zo mogelijk prognose. Belangrijk is dat de hulpverlener de cliënt geen toezeggingen doet of bij de cliënt verwachtingen wekt die niet kunnen worden waargemaakt. In het dossier wordt vastgelegd dát en welke informatie is gegeven.

Privacy en geheimhoudingsplicht
De hulpverlener moet uiterst zorgvuldig omgaan met gegevens van de cliënt. Zo mag aan derden geen inlichtingen worden gegeven of inzage in het dossier worden verschaft, tenzij de cliënt daarmee instemt. Onder derden wordt verstaan degenen die niet rechtstreeks bij de behandeling zijn betrokken . Eventuele ‘medebehandelaars’ kunnen slechts worden ingelicht voorzover dat noodzakelijk is voor hun onderdeel van de behandeling (WGBO, art. 7:457). Voorts is er geen toestemming vereist om met vakgenoten van gedachten te wisselen over de voortgang van de behandeling (intervisie, supervisie), tenzij de cliënt daarmee uitdrukkelijk niet instemt.

Conflict van plichten
Van een conflict van plichten is sprake als de wet de hulpverlener een bepaalde gedragslijn als regel oplegt en daardoor een ander zeer zwaarwegend belang wordt geschonden. De hulpverlener moet dan een afweging maken. Onder zeer bepaalde omstandigheden mag hij dan andere belangen laten prevaleren. Het conflict van plichten speelt met name bij de geheimhoudingsplicht. Wanneer een hulpverlener besluit deze geheimhouding te doorbreken moeten daar zwaarwegende redenen voor zijn. In deze situaties dient de behandelaar altijd in overleg te treden met een collega en dient hij zijn overwegingen in het dossier vast te leggen. Het doorbreken van de geheimhouding blijft te allen tijde een individuele afweging. Inlichtingen na overlijden van de cliënt In principe dienen de gegevens over de cliënt ook na diens overlijden geheim te blijven. Alleen bij een aanmerkelijk belang voor derden kan een uitzondering gemaakt worden. In de praktijk komt het steeds meer voor dat door derden – veelal de partner of naaste familie of de levensverzekeraar- inzage in het dossier gevraagd wordt. In de WGBO is hierover niets geregeld en de overledene zelf kan geen toestemming tot inzage verlenen. Het verstrekken van inlichtingen moet dan worden beschouwd als een inbreuk op de privacy. Anderzijds kan de familie veel belang hebben bij de gegevens en kan er bovendien vaak van worden uitgegaan dat de overledene redelijkerwijs geen bezwaar tegen inzage gehad zou hebben. Bij twijfel is het raadzaam om geen inzage te verschaffen. De andere partij kan in dat geval via de civielrechtelijke macht trachten inzage af te dwingen of een uitspraak van de rechter te verkrijgen over de juistheid van het verzoek.

Verschoningsrecht
Bij het aangaan van een behandeling ontstaat er tussen psychotherapeut en cliënt een vertrouwensrelatie waarin de psychotherapeut een geheimhoudingsplicht jegens derden heeft m.b.t. in de therapie verkregen informatie. In het verlengde van de geheimhoudingsplicht ligt het verschoningsrecht. Dit komt aan de orde wanneer een hulpverlener als getuige voor de rechter wordt opgeroepen. Normaliter geldt dat een ieder die voor een rechter wordt opgeroepen een spreekplicht heeft. Op grond van de geheimhoudingsplicht kan de hulpverlener de rechter verzoeken om in een procedure niet te hoeven spreken over zaken die hem uit hoofde van zijn beroep zijn toevertrouwd en die daarom vertrouwelijk zijn. Formeel heeft de rechter daarover het laatste woord, maar uitgangspunt is dat het beroep op het verschoningsrecht wordt gerespecteerd indien men tot de ‘verschoningsgerechtigde’ beroepen behoort. Het belang van de waarheidsvinding wijkt dan voor het beroepsgeheim.

Het dossier
Een dossier heeft meerdere functies. In de eerste plaats dient het bijhouden van een dossier om een goed verslag van de hulpverlening bij te houden. Een goede verslaglegging is van groot belang voor de kwaliteit van zorg. Daarnaast is het dossier bedoeld om de cliënt inzage te verschaffen in de be-handeling. Tenslotte heeft het in toenemende mate een juridische en bewijsrechtelijke functie gekregen als documentatiebron bij mogelijke procedures. Via de aantekeningen in het dossier kan verantwoording van het handelen worden afgelegd.

Inrichting dossier
In de WGBO zijn regels vastgelegd ten aanzien van dossiervoering. Er is vastgelegd dat de hulpverlener een dossier moet inrichten waarin alle voor de behandeling van de cliënt relevante informatie moet worden opgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan gegevens ten aanzien van de diagnose, voorgestelde behandeling, vermoedelijke duur van de behandeling, verloop en dergelijke. Ook verwijs- en ontslagbrieven van eventuele andere hulpverleners moeten in het dossier worden opgenomen. Om de continuïteit van een behandeling te waarborgen, dient een dossier doorlopende aantekeningen te bevatten welke een actueel beeld geven van het verloop van de behandeling. Persoonlijke werkaantekeningen behoren niet tot het dossier. Het dossier moet verder inzichtelijk zijn ingericht. Dit is van belang in geval derden, zoals vervangers of andere hulpverleners, de behandeling moeten overnemen. Bovendien kan via het dossier verantwoording van het handelen worden afgelegd. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer er een klacht wordt ingediend over de betreffende psychotherapeut.

Bewaartermijn
De bewaartermijn van het dossier is ten minste vijftien jaar tot na het afsluiten van de behandeling. De hulpverlener kan en moet het dossier echter langer bewaren índien dat redelijkerwijs ‘uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit’. Wanneer de gegevens later van belang kunnen zijn voor anderen, bijvoorbeeld voor de kinderen van de cliënt, is dit het geval. Daarnaast kan langer bewaren voortvloeien uit de zorg voor de cliënt zelf, bijvoorbeeld indien verwacht kan worden dat deze zich later opnieuw onder behandeling zal stellen. Ook bij de behandeling van jonge kinderen zal men de gegevens vaak langer bewaren dan tien jaar.

Recht op inzage en een afschrift
De cliënt heeft recht op inzage in zijn dossier. Zo nodig moet het dossier worden geschoond op gegevens van derden – bijvoorbeeld in geval van relatietherapie – en dienen persoonlijke werkaantekeningen van de therapeut te worden verwijderd. De cliënt kan ook desgewenst een afschrift van (gedeelten uit) het dossier verkrijgen.

Inzage in samengestelde dossiers
Bij relatie- en gezinstherapie zal niet altijd sprake zijn van gezamenlijke therapie, maar zullen ook individuele gesprekken plaatsvinden. Het dossier van de therapie dient zodanig te zijn ingericht dat de verslagen van de gezamenlijke gesprekken en die van de individuele gesprekken gescheiden kunnen worden. Zo kan, wanneer één van de partners inzage in het dossier vraagt, dat gedeelte van het dossier dat handelt over de individuele gesprekken van de andere partner, tijdelijk uit het dossier gelicht worden.Wanneer het dossier niet op de juiste wijze is bijgehouden, dient bij een verzoek om inzage, het gehele dossier te worden gekopieerd en geschoond van informatie betreffende de andere cliënt.

Recht op aanvulling
Het kan voorkomen dat de cliënt zich niet kan vinden in de beschrijvingen die in het dossier zijn opgenomen. De cliënt kan dan verzoeken om daarin verandering aan te brengen. Wanneer u niet op dit verzoek wilt ingaan, moet u dit kunnen uitleggen. Wel kan de visie van de cliënt op de behandeling op schrift worden gesteld en worden toegevoegd aan het dossier. De hulpverlener mag de inhoud van die verklaring niet beoordelen; opname van een dergelijke aanvulling van de kant van de cliënt kan dus niet worden geweigerd.

Verzoek om vernietiging
Het staat een cliënt vrij een verzoek tot vernietiging van (een gedeelte van) het dossier in te dienen. In principe moet de therapeut dit verzoek inwilligen, tenzij er een aanmerkelijk belang is voor derden (waartoe ook de therapeut zelf gerekend kan worden) om bezwaren hiertegen te rechtvaardigen . Deze afweging van de hulpverlener moet goed worden beargumenteerd en kan uiteindelijk door de rechter worden getoetst. Het risico in geval van vernietiging op verzoek van de cliënt komt te liggen bij de cliënt. Het is aan te bevelen dat een dergelijk verzoek door de cliënt schriftelijk wordt ingediend. Dit verzoek om vernietiging kan op naam en geboortedatum van de cliënt bewaard worden, tezamen met de aantekening dat dit gebeurd is op verzoek van de cliënt. Dit betekent overigens dat een cliënt zijn sporen in de GGZ nooit geheel kan uitwissen.